Gelijke rechten
In 1796 kwam er een einde aan de overheersende positie van de protestantse kerk in Nederland en kregen alle confessies gelijke rechten. Tijdens de twee hieraan voorafgaande eeuwen, die van de Republiek der Verenigde Nederlanden, moesten de Utrechtse katholieken hun overledenen noodgedwongen begraven in en bij geprotestantiseerde kerken, zoals de Domkerk, de Geertekerk en de Nicolaïkerk. Na 1796 kregen katholieken eigen begraafplaatsen.
Biltstraat
In 1818 vroeg de pastoor van de parochie Buiten Wittevrouwen - de latere Biltstraatparochie - de gemeente Utrecht toestemming om een kerkhof aan te leggen voor zijn parochianen. Nadat dit verzoek datzelfde jaar nog werd ingewilligd, konden rooms-katholieke overledenen uit de parochie worden begraven op het nieuwe kerkhof achter hun kerk, toentertijd nog ruimschoots buiten de bebouwde kom gelegen. De begraafplaats werd later de begraafplaats voor alle Utrechtse parochies. Rond de jaren zestig van de negentiende eeuw ontstond door ruimtegebrek de noodzaak om een andere locatie voor het Utrechtse katholieke kerkhof te vinden. De nieuwe begraafplaats kwam aan de Biltstraat. De inwijding vond plaats op 30 april 1875. Het kerkhof kreeg de naam ‘St. Barbara’, genoemd naar de beschermheilige van de stervenden en beschermster tegen een onvoorziene dood.
Rijksmonument
Ten tijde van de inwijding in 1875 stonden er drie neogotische gebouwen op de begraafplaats, ontworpen door architect Alfred Tepe. In 1880 verrees naast de directeurswoning, lijkenhuis en wachtkamer een neogotische kapel, eveneens naar een ontwerp van Tepe en voorzien van gebrandschilderde ramen van Willem Mengelberg jr. en Henricus Kocken. De ruimte onder het verhoogde koor, dat ongeveer naar het oosten is gericht, werd grafkelder voor aartsbisschoppen. Ook aan de zuidkant kwam een kelder, aanvankelijk bedoeld voor overleden priesters, maar later bestemd voor de Zusters van de Liefde (van Tilburg).
De kapel werd in 1881 ingewijd en is in 1994 volledig gerestaureerd. In 2002 kreeg het schip van de kapel twee nieuwe glas-in-lood ramen naar een ontwerp van Henricus Kocken. Ze maakten een reeks van in totaal zes ramen compleet. Samen met enkele dienstgebouwen staat de kapel geregistreerd als rijksmonument.
Verval en herstel
Rond 1950 waren er plannen om een tweede begraafplaats te openen omdat de tot dan toe benutte oppervlakte na 75 jaar te klein was geworden. Besloten werd echter om over te gaan tot herindeling van de bestaande ruimte.
De eerste helft van de jaren vijftig vormde voor het kerkhof een bestuurlijk en financieel een dieptepunt. De directeur kreeg ontslag en werd veroordeeld wegens fraude. Door verwaarlozing tijdens de moeizame periode in de jaren vijftig, begonnen rond 1960 de gebouwen allerlei gebreken te vertonen. Het begraafplaatsbestuur dacht er zelfs over om de kapel af te breken en op dezelfde plek een nieuwe aula te bouwen. Bijtijds kwam echter geld beschikbaar om de ergste nood te lenigen. In de jaren negentig werd een groot vernieuwings- en herstelprogramma ter hand genomen. Onderdeel daarvan was een volledige restauratie van de kapel en de bouw van twee nieuwe ontvangruimtes, de Willibrordkamer en de Maartenkamer, genoemd naar de eerste bisschop ter plaatse en de stadspatroon.